Meer aandacht nodig voor behoeften zedenslachtoffers
Zedenrechercheurs moeten meer aandacht hebben voor de behoeften en verwachtingen van zedenslachtoffers. Daarmee kan de frictie die nu optreedt in het onderlinge contact, worden voorkomen. Dit stelt de Inspectie Justitie en Veiligheid in haar onderzoek ‘Verschillende perspectieven’. Daarin bekeek zij hoe zedenrechercheurs omgaan met zedenslachtoffers en hoe de slachtoffers dit zelf ervaren.
Slachtoffers van zedenmisdrijven die naar de politie stappen, zijn over het algemeen positief over hun contact met de zedenrechercheurs. Zij kunnen ook negatieve ervaringen hebben. Die ontstaan als de werkwijze van zedenrechercheurs niet aansluit op de behoefte en verwachtingen van slachtoffers. Dit kan tot frictie leiden, blijkt uit het onderzoek. De Inspectie beveelt de politie aan om de aandacht hiervoor beter in te bedden in haar werkwijze. Verder zouden er meer opgeleide zedenrechercheurs moeten komen om de hoge werkdruk van zedenrechercheurs te verlichten. De negatieve ervaringen van zedenslachtoffers in hun contact met de politie komen met name op drie momenten voor: tijdens het informatieve gesprek dat slachtoffers met de politie hebben voordat ze aangifte kunnen doen, rondom de bedenktijd voor het doen van aangifte en in de periode ná de aangifte.
In het informatieve gesprek kunnen zedenrechercheurs veel nadruk leggen op de onmogelijkheden van een zaak en de negatieve gevolgen voor het slachtoffer als diegene aangifte doet. Zij doen dit om slachtoffers zo volledig mogelijk te informeren over het vervolg. Dit houdt sommige slachtoffers tegen om aangifte te doen. Verder geven zedenrechercheurs standaard alle slachtoffers bedenktijd voor het doen van aangifte. Ook daardoor kan een slachtoffer een belemmering voelen om aangifte te doen. In principe hoeft deze bedenktijd alleen als de verdachte een bekende van het slachtoffer is.
Zedenrechercheurs dienen met het slachtoffer afspraken te maken over hoe er na de bedenktijd weer contact tussen hen is, maar dit gaat vaak niet in overleg. Als slachtoffers zelf weer contact moeten leggen, ervaren zij dit als een drempel. Een zedenrechercheur dient zelf contact te leggen als een slachtoffer niks meer van zich laat horen. Zij doen dit echter niet altijd.
Na het doen van aangifte voelen slachtoffers zich onvoldoende geïnformeerd over het onderzoek door de zedenrechercheurs. Zij ervaren daarnaast onvoldoende persoonlijk contact. Dat geldt ook voor slachtoffers die geen aangifte hebben gedaan. Als ze toch nog vragen hebben, kunnen zij voor hun gevoel niet meer terecht bij de rechercheur. Ze weten niet goed bij wie ze wel terecht kunnen. Slachtoffers verwachten hier meer van de rechercheurs dan deze moeten doen. Dit betekent dat de zedenrechercheurs en het slachtoffer uitdrukkelijk met elkaar moeten bespreken wat de verwachtingen zijn en wat de zedenrechercheurs hierin kunnen betekenen.